\n
\n
Ter aanvulling en nuancering van deze zienswijze, mag worden gesteld dat zowel de patiënt als de behandelaar – ieder voor zich – een unieke samenstelling hebben en bijgevolg dient ervoor te worden gewaakt dat patiënten niet aan een uniforme behandeling worden onderworpen:<\/span><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
“Therapie moet vrijuit kunnen stromen en haar grillige loop vervolgen. Wanneer ze wordt verpakt in een vorm die het onervaren, onvoldoende getrainde therapeuten (of computers) mogelijk maakt de koers voor een uniforme therapie uit te stippelen, betekent dat een groteske verminking van de therapie. Een van de afschuwelijkste gruwelen in de huidige gezondheidszorg is het steeds groter wordende vertrouwen in planmatig uitgevoerde therapeutische trajecten, waarin via protocollen is vastgelegd aan welke voorgeschreven oefeningen en onderwerpen de therapeut de komende week aandacht moet besteden.”<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
In dit licht bezien is het goed om op een later punt aandacht te besteden aan de rol die verzekeraars spelen bij hun bemoeienissen t.a.v. de verslavingszorg. De door hen ‘voorgeschreven’ therapeutische discipline van de Cognitieve gedragstherapie, alsmede het aanstellen van steeds meer onervaren therapeuten die over de papieren beschikken die de verzekeraar vereist vindt, maar niet kunnen putten uit de reële kennis en ervaring die nodig is om succes te boeken binnen een specialistische tak van de G.G.Z. als bijvoorbeeld de ‘verslavingszorg’ is, op zijn zachtst gezegd, beperkend m.b.t. het succes van de behandeling.<\/span><\/p>\nAlvast één citaat dat aangeeft, en door sommigen wellicht als aanstootgevend of ridicuul wordt afgedaan – hoe belangrijk het is om over reële kennis en ervaring te beschikken als therapeut. Yalom beschrijft wat Carl Jung hier o.a. over zegt:<\/span><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
“Jung zei dikwijls dat een gewonde genezer een effectievere genezer was. Hij beweerde zelfs dat therapie het best werkte wanneer de patiënt de perfecte zalf voor de wond van de therapeut meebracht en dat de patiënt niet kon veranderen wanneer de therapeut niet veranderde. Misschien zijn gewonde genezers effectief omdat ze beter in staat zijn de wonden van de patiënt te begrijpen; misschien komt het doordat ze nauwer en persoonlijker bij het genezingsproces zijn betrokken.” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
Terug naar Yalom en zijn visie op therapie, waarbij bovenstaande bewering aansluit:<\/span><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
“Ik probeer voorgekauwde technieken te vermijden en ben op mijn best als ik spontaan reageer op de situatie van dat moment. Techniek werkt in mijn ogen pas wanneer ze voortkomt uit het unieke contact tussen de therapeut en de patiënt.” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n“Psychotherapeutisch onderzoek toont aan dat zelfonthulling van de therapeut leidt tot zelfonthulling van de patiënt.” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n“Veel van mijn eigen experimenten met zelfonthulling van de therapeut zijn ontstaan als een reactie op observaties van therapiegroepen.” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n “Wanneer patiënten willen weten of ik getrouwd ben, kinderen heb, een bepaalde film leuk vond, een bepaald boek heb gelezen of me ongemakkelijk voelde toen ik hen onlangs buiten de therapie ontmoette, geef ik altijd meteen een eerlijk antwoord. Waarom niet? Waarom moeilijk doen? Hoe kan iemand ooit echt contact met een ander krijgen als hij zo ondoorgrondelijk blijft.” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
In dit opzicht zijn er schrijnende gevallen bekend van de afstandelijkheid die betracht wordt door sommige therapeuten: een klinisch psychologe en psychotherapeute, werkzaam in een verslavingskliniek, die was aangesteld als leidinggevende van de overige behandelaren wilde niet meewerken aan een televisieprogramma waarbij patiënten (die zij in behandeling had) en collega’s (die zij aanstuurde) wel deelnamen. Het programma was zeer zorgvuldig opgezet en op alle momenten doorgesproken met de betrokkenen. Zij gaf te kennen dat ze er niet aan moest denken dat mensen uit haar woonplaats zouden weten dat ze in een verslavingskliniek werkte. <\/span><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
‘Stigmatisering’ is ook zo’n kwalijke zaak. Mensen zijn daar bang voor en die angst gaat zo ver, dat ze afzien van de soms broodnodige therapie. De destructieve componenten daarvan weerhouden een groot deel van potentiële cliënten ervan hulp te zoeken. Dit geldt ook maar al te vaak voor hun naasten. (Van Weeghel, 2016).<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
Terug naar het aspect ‘zelfonthulling’:<\/span><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
“Zelfonthulling (van zowel patiënt als behandelaar) is een essentiële voorwaarde in psychotherapie. Geen enkele therapie heeft kans van slagen wanneer de patiënt zichzelf niet blootgeeft. Pas wanneer een patiënt zichzelf niet durft te laten zien, valt het op hoe vanzelfsprekend dit aspect van de therapie is. Veel van wat we in therapie doen – een veilige omgeving creëren, een vertrouwensband kweken, fantasieën en dromen onderzoeken – heeft als doel de patiënt tot openheid te bewegen. Als een patiënt de sprong waagt, een belangrijk nieuw gebied betreedt en een nieuwe, moeilijk bespreekbare kwestie naar voren brengt – misschien iets wat hem in verlegenheid brengt, waarvoor hij zich schaamt of waarover hij zich schuldig voelt – dan besteed ik niet alleen aandacht aan de inhoud van de opmerking, maar ook aan het proces ervan” (Yalom, 2017)<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
Er is hier een vergelijking te trekken tussen wat Yalom ‘verticale zelfonthulling’ noemt en ‘horizontale zelfonthulling’ (Yalom 2017): <\/span>“andere levensveranderende gebeurtenissen als het gaat om de vorming van de psyche en het wellicht weer meer hanteerbaar maken van het gedrag dat lijden of bredere problematiek veroorzaakt.”<\/em><\/p>\nCarl Jung zegt hierover: <\/span>“Men wordt niet verlicht door zich allerlei beelden van licht voor te stellen, maar door zich bewust te worden van de eigen innerlijke duisternis’. (Zweig, 1996)<\/em><\/p>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
Cognitieve gedragstherapie <\/span><\/h4>\n(Een heilig huisje, gebouwd op een gasbel)<\/span><\/h4>\nEen definitie: <\/span><\/h5>\n<\/div>\n<\/div>\n<\/div>\n\n
\n
\n
1) Cognitieve gedragstherapie<\/em><\/strong> (c.g.t) is een mengeling van <\/em>gedragstherapie<\/em><\/strong> met interventies die ontwikkeld zijn vanuit de <\/em>cognitieve psychologie<\/em><\/strong>. De kern is de veronderstelling dat zogenaamde irrationele <\/em>cognities<\/em><\/strong> (gedachten) zorgen voor disfunctioneel gedrag, zoals <\/em>vermijdingsgedrag<\/em><\/strong> of <\/em>agressie<\/em><\/strong>. De technieken die gebruikt worden in de cognitieve gedragstherapie richten zich op het veranderen van de inhoud van deze irrationele cognities. Grondleggers van c.g.t zijn <\/em>