Adam & Eva

Door Meindert Inderwisch,op 25 januari 2006

‘Man en vrouw zijn onverzoenlijk en het is die onmogelijke en bij elke liefde hernieuwde poging die er de grootheid van uitmaakt.’ (Marguerite Duras)

In het laatste jaar van mijn opleiding tot therapeut hadden we een groepssessie, geleid door een vrouw. Onze klas was tamelijk heterogeen. Ongeveer evenveel mannen als vrouwen. Het leek mij een goede gelegenheid om eens met elkaar te praten over de vooroordelen en aannames die we hadden ten aanzien van elkaar als vertegenwoordigers van het tegenovergestelde geslacht. Een kijkje in de keuken met, zo dacht ik, fijnzinnige, intelligente en opmerkzame studiegenoten.

Vergissing.

Al bij het formuleren van mijn voorstel begon de vrouwelijke trainer die onze groep leidde ernstig te fronsen en theatraal verontrust de gelederen langs te gaan met onverholen blikken van verstandhouding. Tot op dat moment was deze vrouw voor mij tamelijk onzichtbaar geweest. Ze droeg onopvallende kleding over haar corpulente gestalte, had haar haren in een knot en was getooid met een bril. Om haar te volgen dienden we goed te luisteren, want ze sprak weinig en zacht.

Nu had ze een ander stemgeluid. Ze begon mijn motieven luidkeels te betwijfelen. Een aantal vrouwen in de cirkel ondersteunden deze benadering en lieten hun ongenoegen over mijn vermeende kwalijke intenties blijken door afkeurende blikken te werpen, onderling gesprekjes te beginnen waaruit verbolgenheid klonk en ook meende ik een soort gesis te horen. Ik was te perplex om meteen te reageren.

Nu hadden we in onze afstudeergroep een koppel. Wat mij betreft een irritante bijkomstigheid. Het almachtige ‘wij’ prevaleerde boven de individualiteit en ik kon met geen van beiden een gesprek aangaan zonder dat de ander zich daarin verbaal dan wel non-verbaal mengde.

De vrouw van het koppel was getooid met een demonstratieve haardracht. Wild geknipte veren, rood en geel geverfd en totaal niet in harmonie met haar gezichtslijnen. Een indiaan op het oorlogspad of een schot hagel afgevuurd in een kippenren. Zij was de eerste van het stel die mij rechtstreeks attaqueerde. Ze vond mijn verhaal ‘volkomen onduidelijk’ en voelde zich ‘absoluut niet uitgenodigd’ door mijn woorden. Ze was een en al misprijzen. De armen gesloten voor de borst, het hoofd achterover en de mimiek van iemand die zojuist zijn mening heeft geventileerd over de verwerpelijkheid van kinderporno.

Ik legde opnieuw uit dat het voor mij boeiend was om met elkaar eens van gedachten te wisselen over de misverstanden die er bestaan tussen mannen en vrouwen. De partner van de aangeschoten kip trok opnieuw mijn bedoelingen in twijfel. ‘Ik kan je echt niet volgen. Ik merk dat ik mijn interesse verlies.’ Na zes jaar therapeutenjargon te hebben doorstaan, moest ik nu toch bijna spugen. Als er een grotere lul is dan de hysterica die iedere vorm van diepere communicatie over kwetsbaarheden afwijst is het de man die haar daarbij steunt. Kastraten die dansen op moeders liedje.

Uiteindelijk richtte de mooiste, meest intelligente vrouw zich tot de omstanders en sprak haar verbazing uit: ‘Meindert nodigt ons uit om als vrouwen en mannen dichterbij elkaar te komen. Zo moeilijk is dat toch niet te begrijpen?’

Er viel een speld.

Meindert Inderwisch, 25 januari 2006

Scroll naar boven