"Voor een man van zijn kaliber herbergt hij een aantal bijzondere eigenschappen als geduld, compassie, sensitiviteit, respect en vrijgevigheid. Hij is daarbij zijn kracht, lef en no-nonsense niet vergeten. "

Drs. E.E.J. Borst

Blijken van waardering



‘Doodgaan zou heel fijn zijn, als je het heel vaak doen kon.’ (Adriaan Morriën)

Terwijl ik dit stukje schrijf, hoor ik Dochterwolkjes zelfverzonnen melodieën door de kieren  van mijn vloer wassen. Ze maakt haar huiswerk aan de keukentafel en begeleid zichzelf daarbij met het neuriën van composities die nog het meest weg hebben van kerstliederen. Haar stem is een onbespied vogeltje dat zijn schoonheid ontvouwt bij het baden in een ver, ver, ver, verwijderd meer. Ze heeft geen weet van mijn zintuigen en de diepe vrede die ze me aanreikt.

Voordat ik naar boven ging, was ik bezig geweest met het doornemen van mijn post. Er zat een nieuwjaarswens bij van mijn uitvaartverzekering.

                “Dus jij betaalt voor je eigen begrafenis?”, vroeg Zoë nadat ik haar op de absurde tekst had geattendeerd.

“Waarom niet? Moet ik jullie daar mee opzadelen?”

                “Dat is toch helemaal niet belangrijk. Wij hebben dan verdriet en geld kan ons niets schelen.”

“Zo denk ik er ook meestal over, maar jaren geleden, in een vlaag van volwassenheid…Het kost tot nu toe erg weinig. Dat betekent dat ik nog steeds niet tot de risicogroep behoor.”

                “En dat wil zeggen?”

“Dat ik volgens de statistieken voorlopig maar een kleine kans loop om dood te gaan.”

                “Daar wil ik niks over horen!”

“Heel even nog. Je had het over mijn begrafenis. Heb je liever dat ik niet wordt verbrand?”

                “Afschuwelijk. Als dat luik open gaat en je de vlammen al ziet flakkeren. Zo blijft er toch niets van je over?”

“Nee, niet meer dan as. Iets voor de wind of een niesbui. Een urn bezoeken doe je niet, dus je bent al gauw uitgeluld. Ik ben blij dat mijn vader is begraven. Ik kan zo makkelijker tegen hem praten. Niet dat er iemand luistert natuurlijk.”

Zoë maakt een afwerend gebaar met haar hand. “We moeten iets afspreken”, zegt ze op ernstige toon “een woord zodat ik je kan herkennen.”

“Maar een woord kost misschien teveel inspanning voor iemand aan de andere zijde. Ik hoor nooit iets.”

                “Ja, je gaat ’s nachts geen lichten aan en uit doen in mijn slaapkamer hoor! Dan ren ik krijsend in mijn pyjama de straat op.”

“En als ik nu iets verschuif?”

                “Dat kost nog veel meer moeite. Je kunt toch iets zeggen via een medium of zo? Er lijkt me trouwens geen bal aan, die hemel. Je mag er geen slechte gedachten hebben. Er is geen moer te doen.”

“Maar schat, hoe kom je daar nou bij. Het is daar niet anders dan hier. Dacht je dat we engeltjes zouden worden?”

                “Nee, maar…”

Na mijn vaders dood heeft mijn moeder een nieuwe man uitgezocht. Hij en ik hebben nooit veel met elkaar gehad, maar er is geen mens op aarde die meer liefde, aandacht en zorg heeft besteed aan mijn dochter dan hij. Joseph  is aan het eind van zijn Latijn. Zijn kransslagaders verkeren in povere staat en hij weigert zich te laten opereren. Zoë is zich zeer bewust van het gevaar dat hij loopt.

Ze heeft hem onlangs nog een prachtige brief geschreven waarin ze haar angst en liefde uitspreekt. Is het benijdenswaardig zo te beminnen? Ik vind van wel. Kerf mij waar ik de wond kan zien, maar laat in godsnaam dit onzichtbare bloeden stoppen.

Hoe kwetsbaar is de kinderziel onder de reuzenslagen van de dood? Ik kan het mij niet meer herinneren.

Meindert Inderwisch, 18 januari 2006

‘Man en vrouw zijn onverzoenlijk en het is die onmogelijke en bij elke liefde hernieuwde poging die er de grootheid van uitmaakt.’ (Marguerite Duras)

In het laatste jaar van mijn opleiding tot therapeut hadden we een groepssessie, geleid door een vrouw. Onze klas was tamelijk heterogeen. Ongeveer evenveel mannen als vrouwen. Het leek mij een goede gelegenheid om eens met elkaar te praten over de vooroordelen en aannames die we hadden ten aanzien van elkaar als vertegenwoordigers van het tegenovergestelde geslacht. Een kijkje in de keuken met, zo dacht ik, fijnzinnige, intelligente en opmerkzame studiegenoten.

Vergissing.

Al bij het formuleren van mijn voorstel begon de vrouwelijke trainer die onze groep leidde ernstig te fronsen en theatraal verontrust de gelederen langs te gaan met onverholen blikken van verstandhouding. Tot op dat moment was deze vrouw voor mij tamelijk onzichtbaar geweest. Ze droeg onopvallende kleding over haar corpulente gestalte, had haar haren in een knot en was getooid met een bril. Om haar te volgen dienden we goed te luisteren, want ze sprak weinig en zacht.

Nu had ze een ander stemgeluid. Ze begon mijn motieven luidkeels te betwijfelen. Een aantal vrouwen in de cirkel ondersteunden deze benadering en lieten hun ongenoegen over mijn vermeende kwalijke intenties blijken door afkeurende blikken te werpen, onderling gesprekjes te beginnen waaruit verbolgenheid klonk en ook meende ik een soort gesis te horen. Ik was te perplex om meteen te reageren.

Nu hadden we in onze afstudeergroep een koppel. Wat mij betreft een irritante bijkomstigheid. Het almachtige ‘wij’ prevaleerde boven de individualiteit en ik kon met geen van beiden een gesprek aangaan zonder dat de ander zich daarin verbaal dan wel non-verbaal mengde.

De vrouw van het koppel was getooid met een demonstratieve haardracht. Wild geknipte veren, rood en geel geverfd en totaal niet in harmonie met haar gezichtslijnen. Een indiaan op het oorlogspad of een schot hagel afgevuurd in een kippenren. Zij was de eerste van het stel die mij rechtstreeks attaqueerde. Ze vond mijn verhaal ‘volkomen onduidelijk’ en voelde zich ‘absoluut niet uitgenodigd’ door mijn woorden. Ze was een en al misprijzen. De armen gesloten voor de borst, het hoofd achterover en de mimiek van iemand die zojuist zijn mening heeft geventileerd over de verwerpelijkheid van kinderporno.

Ik legde opnieuw uit dat het voor mij boeiend was om met elkaar eens van gedachten te wisselen over de misverstanden die er bestaan tussen mannen en vrouwen. De partner van de aangeschoten kip trok opnieuw mijn bedoelingen in twijfel. ‘Ik kan je echt niet volgen. Ik merk dat ik mijn interesse verlies.’ Na zes jaar therapeutenjargon te hebben doorstaan, moest ik nu toch bijna spugen. Als er een grotere lul is dan de hysterica die iedere vorm van diepere communicatie over kwetsbaarheden afwijst is het de man die haar daarbij steunt. Kastraten die dansen op moeders liedje.

Uiteindelijk richtte de mooiste, meest intelligente vrouw zich tot de omstanders en sprak haar verbazing uit: ‘Meindert nodigt ons uit om als vrouwen en mannen dichterbij elkaar te komen. Zo moeilijk is dat toch niet te begrijpen?’

Er viel een speld.

Meindert Inderwisch, 25 januari 2006

Scroll naar boven