Meindert Inderwisch
Toen ik veertig was, werkte ik hoofdzakelijk als docent Engels en Nederlands op een middelbare school. Ik moest veel reizen (twee uur woon- en werkverkeer per dag in de auto) en was begonnen aan mijn vervolgopleiding tot gestalttherapeut. Daarnaast volgde ik cursussen in psychopathologie, Wet & Ethiek, Kennis van het lichaam, Vergelijkende neuroseleer, nam deel aan intervisie- en supervisiegroepen en zorgde voor mijn dochter die op haar twaalfde weer bij mij was komen wonen. Daarnaast had ik nog een geschil met de fiscus (niet te winnen, zeer uitputtend), was ik brugklasmentor, speelde in drie bands en las af en toe ook nog voor in het land. Het verschijnsel burn-out kende ik van horen zeggen, maar het werd niet behandeld in mijn studie, omdat burn-out -bijvoorbeeld - niet wordt gezien als een aandoening van de psyche. Dat maakt deze staat van zijn wat ongrijpbaar.
Zelf begon ik, zo kunt u zich wellicht voorstellen, allerlei symptomen te vertonen: chronisch uitgeput zijn, als ik wegreed bij school om terug naar Vlissingen te gaan, zette ik een zonnebril op (ik draag die dingen nooit, want ze hinderen mijn waarneming) omdat dan de tranen over mijn wangen begonnen te rollen. Het verdriet had nog geen gezicht, maar manifesteerde zich wel. Het lichaam kan wijzer zijn dan de ratio. Op den duur kon ik de schriftjes van mijn leerlingen niet meer nakijken. De lettertjes dansten op en neer. En ik schaamde me voor mijn instorting. Zoveel mensen en leerlingen rekenden op mij, de sterke man, de aanpakker. Ik was bang mijn gezicht te verliezen, maar ik kon uiteindelijk niet anders meer dan bekennen. Mijn rector zei: ‘Het wordt eerst nog erger wanneer je thuis zit’.
Hoewel de lettertjes in de schriftjes dansten, kon ik wel lezen over burn-out. Het boek ‘De lessen van burn-out’ van Annegreet van Bergen, hielp mij om te ervaren dat ik niet zwak was geweest, maar eerder te sterk. Dat ik nooit een beperking had gevoeld tijdens mijn inzet, maar dat mijn lichaam nu eenmaal grenzen had.
Wanneer je die illusie kwijtraakt – de illusie dat je onbeperkt door kunt gaan – kun je allerlei stadia van rouw doorlopen, maar soms zie je gewoon wat je recht in je gezicht kijkt: ‘mijn lichaam en energie zijn beperkt. Ik moet anders gaan leven, beter voor mijzelf gaan zorgen. Kan ik daarbij iedereen te vriend houden? Nee, jammer genoeg niet’. Burn-out confronteert je met één van de sterkste behoeften die een mens heeft: waardering.
Vrij vertaald (excuses aan iedereen wiens Engels ruim volstaat om het citaat zelf in het Nederlands te verwoorden):
Wij zijn in staat onszelf ziek te maken of zelfs dood te werken om de ander maar te plezieren. Meestal vraagt die ander daar niet om en hebben we enerzijds te maken met een externe cultuur die ons tot een onmenselijke inzet drijft en een interne cultuur die nauw samenhangt met de basiswetten die we als kind van onze ouders meekregen.
Schaamte, schuld, de diepe behoefte aan waardering. Al die zaken – en nog vele andere – maken ons kwetsbaar, zorgen ervoor dat we het contact met onze gevoelens en ons lichaam verliezen of verwaarlozen.
Werken aan burn-out in therapie heeft bijgevolg te maken met de cultuur om je heen, maar vooral met de cultuur van je ontstaansgeschiedenis: hoe was het bij ons thuis? Ik werk aan de oorsprong van wat jou/u tot een folteraar maakt van het eigen gestel, aan manieren om uw leven anders in te gaan richten (wie dat niet doet, raakt gewoon weer ‘uitgebrand’), ik toon begrip vanuit mijn eigen ervaring met burn-out en zoek, samen met jou/u naar een betere manier van leven. Één waar je niet ziek van wordt, maar die je bewuster en capabeler maakt, een manier om meer genoegens te kunnen ervaren dan zelfkastijding.